Zuidwolde 06-11-2016
Aan de werkgroep ‘Allerzielen’ te Bierum.
Beste mensen. Gisteren ben ik op de begraafplaats geweest, dat heeft veel voor mij betekend en dat wil ik graag met jullie delen, vandaar deze brief.
In eerste instantie was ik niet van plan om naar de begraafplaats in Bierum de gaan. De weersverwachtingen waren slecht, harde wind, koud en veel regen, maar ja…
Mijn vader ligt daar, mijn oudste broer ligt in IJmuiden en zijn veel te vroeg overleden dochter, mijn nicht, is gecremeerd in Zwolle. Mijn broer overleed in januari, onverwacht, zijn dochter kort daarna in mei. Achteraf bleek dat mijn nicht al een hele tijd ziek was en dat ze dit nog niet aan haar ouders had verteld. Zij wilde hen niet verontrusten. Het overlijden van mijn broer heeft haar ziekteproces versneld, denk ik. Zij is 41 jaar geworden, mijn broer 69.
Zelf heb ik niet zoveel met het gedenken van gestorvenen. Dagelijks werk ik in een wereld die voor dit soort onderwerpen veel te zakelijk is. In mijn wereld worden wij afgerekend op geld en op techniek. Om het in deze wereld te redden moet je minstens een beetje hard zijn voor je zelf. Tekenen van zwakheid worden bij voorbaat afgestraft.
Maar ja, u snapt, het was het jaartje wel en mijn vrouw is er ook nog…
Om 18.00 uur zou het beginnen en het is altijd nog zo’n drie kwartier rijden van hier naar Bierum. Mijn vrouw wilde wel gaan, ‘gedenken is de herinnering gaande houden…’ zo stond er in het kerkblad van mijn vader, dus…
Toen het dan zover was dat wij zouden vertrekken treuzelde ik nog wat. Ik had er geen zin in. Al met al vertrokken wij drie kwartier later dan gepland. Onderweg, vanuit Zuidwolde, bleek de harde wind wel wat mee te vallen en het was droog. De lucht was helder met hier en daar een wolk. Zo kwamen wij in Bierum aan. Op de valreep had mijn vrouw bij vertrek nog een kaars uit de meterkast gepakt. Ja daar hebben wij altijd een paar kaarsen en een pakje lucifers, voor het geval dat de stroom uitvalt.
Wij dachten dat die viering van ‘Allerzielen’ een soort bijeenkomst in een zaal bij de begraafplaats zou zijn, maar dat bleek van niet. Bij de begraafplaats aangekomen werden wij welkom geheten door twee heren bij de ingang. Een daarvan wees ons de weg, wij konden een wandeling maken over de dodenakker. Er waren allerlei activiteiten waar je aan mee kunt doen. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan en besloten toch eerst maar eens naar vaders graf te gaan. Zogezegd, zo gedaan. Hij stierf meer dan 35 jaar geleden. Zijn tweede vrouw is bij hem begraven. Mijn echte moeder ligt al 55 jaar in Sneek. Toen zij stierf was ik tien jaar.
Ik kom niet zo vaak bij de graven van mijn ouders. Je vindt er niets. Er zijn mensen die daar anders over denken, maar misschien ben ik daar te nuchter voor of misschien laat ik het niet toe. Wij stonden voor het graf. Er lag blad op. Ik maakte tussen de bladeren wat ruimte voor de kaars.
Achter ons liepen mensen voorbij. Het grind kraakte onder hun voeten. Ik hoorde dat ze stil stonden. ‘Ben jij Bert?’ vroeg een mannenstem achter mij. Ik draaide mij om en zag een man van ongeveer dezelfde leeftijd als ik. Ergens herkende ik hem, maar, zoals dat gaat als je iemand lange tijd niet ziet, er komt geen naam bovendrijven. Hij stelde zich aan mij voor, vaag in de verte riep het wel iets bij mij op. Door wat hij vertelde werden mijn herinneringen helderder. Een deel van mijn jeugd kwam weer terug: mijn tijd op de lagere school, mijn voetbalclub, mij orgelles, wat mijn vader zoal met ons deed, vissen, kamperen en noem maar op. Eigenlijk geweldig, wat een warmte en betrokkenheid. Ik was 10 jaar toen mijn moeder overleed. Mijn vader is een jaar of 7 weduwnaar geweest en pas weer aan een nieuwe relatie begonnen toen wij alle drie zo’n beetje de deur uit waren. Mijn vader heeft niet veel geluk gekend en wij als broers hebben toch wel een beetje in zijn ongeluk moeten delen. Dat heeft ons, zachtjes uitgedrukt, mede gevormd.
De man die ons aansprak hield niet op. Het meeste ging bij me langs. Mijn herinneringen werden voor mij belangrijker dan zijn verhaal. Op afstand hoorde ik hem nog praten.
Wij liepen bij het graf van mijn vader vandaan in de richting van een tent. Er zaten mensen aan een tafel en we werden uitgenodigd om ook aan te schuiven. Ze maakten daar een ‘doorgeef-soep’ die heerlijk smaakte. Een vrouw vroeg mij of wij een specifiek iemand zochten. Mijn vrouw vertelde hoe wij hier terecht kwamen, wat wij hadden verwacht en wat wij hier kwamen doen. ‘Wat betekent het voor u om uw vader te bezoeken?’, werd mij gevraagd. Let wel… ze vroeg niet hoe het is het graf van mijn vader te bezoeken…. maar hoe het is mijn vader te bezoeken! In eerste instantie wist ik niet precies wat ik moest antwoorden. Ik zocht naar woorden, maar kon ze niet zo gauw vinden. Ze veranderde de vraag en vroeg hoe het voor mij voelde om hier te zijn. Dat had ze niet moeten doen, want ergens diep in mij kwam er iets naar boven wat ik met moeite kon bedwingen. ‘Het voelt heel goed’, was mijn antwoord, méér dan heel goed. Toen hield ik mij even stil, moest mijzelf eerst weer een beetje bij elkaar rapen. Toen dat lukte heb ik het verhaal verteld van mijn vader, mijn moeder, m’n stiefmoeder, mijn broer, mijn nicht en ook het verhaal van onszelf. Dat liegt er ook niet om. Het verbaasde mij in hoe weinig tijd je heel veel kunt zeggen. Die vrouw had maar een half woord nodig. De disgenoten ook. Er zat een man naast mij, een aardige serieuze vent, lijkt mij. Hij gaf me, haast onmerkbaar een vriendschappelijke ‘dreun’ tegen mijn schouder. Ik voelde mij erg verbonden met die mensen. Ze hielpen mij een paar stukjes van een puzzel op hun plaats te krijgen. In een hoek van de begraafplaats zaten een jongen en een meisje. Hij speelde gitaar en zij zong. Zacht klonk het, helder snaargetokkel en een stem als van een engel, zacht, helder, direct. Dat kwam helemaal aan. Wij liepen verder, gingen even zitten in een klein stiltecentrum, dronken chocolademelk, liepen naar een muur waarbij je je gedachten kon opschrijven en in een van de gaten in die muur kon achterlaten. Even verderop werden wij uitgenodigd een boekenlegger te maken. Dat hebben we gedaan. Ik zag mijzelf echt nooit zoiets doen, maar hier kon het, hier had het een plek, hier kwam ik dichter bij mijzelf dan ik ooit voor mogelijk zou hebben gehouden. De vuurkorven brandden, de paden waren verlicht met waxinelichtjes in glazen potjes, verzameld door inwoners van Bierum. Er was een serene rust waarin wij ons welkom voelden en waarin er ruimte mocht zijn voor een deel van ons verhaal. In de noordwesthoek van de begraafplaats stonden, een tafeltje, een bloemetje, een bank en twee vrouwen. Ze zongen een naam. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan, ‘zullen wij dat ook doen en zullen we dan…?’ Onderweg ernaar toe zagen wij een klein beeldje, van een kind. Het stond daar in die grote schaars verlichte ruimte, wit, kwetsbaar, klein. Een bankje, een vuurkorf en een herinnering. Twee vrouwen bij dat tafeltje vroegen of wij ook een naam wilden laten zingen? Dat wilden wij graag en mochten de naam op een briefje schrijven. Ze zongen: bij dit vuur klinkt niet zomaar een naam, maar juist deze naam, om wie je was en wie je nog bent. Bij dit vuur klinkt niet zomaar een naam, maar juist jouw naam, omdat ik vandaag aan jou denk… Marina. De naam van onze dochter die we maar een paar jaar bij ons mochten hebben maar die altijd bij ons is. Ik zie haar zo voor me staan, ook al is het met mijn ogen dicht en mijn keel dicht geknepen door de emotie. Ik voel haar nog steeds elke dag om me heen. In de tijd van eeuwigheid gezien was het maar een speldenprik wat wij samen hadden, zij en ik. Maar dat maakt geen verschil, tijd is relatief. Voor die liefdevolle verbondenheid telt niet hoelang of hoe vaak, maar hoeveel. In herinnering is Marina voor altijd bij ons…
Het was 19.50 uur. Er vielen een paar druppels, het ging regenen. Onderweg naar huis hebben we niet veel gezegd. Dank voor de organisatie van deze ‘Allerzielen’. Dit is iets wat er echt toe doet!
Vriendelijke groeten, Bert en Joke V..